Op de avond dat Moritz de Vries zijn beste vriend een hak wil zetten, overvalt hem op het laatste moment de twijfel. De meeste voorbereidingen zijn getroffen en hij zoekt een uurtje afleiding in zijn bibliotheek. Hij bladert door een oude verhalenbundel van Elice van Calcar. Met haar boeken over het spiritisme laat zij de kassa rinkelen.
Na de laatste zin van De jonge boschneger slaat Moritz het boek dicht alsof hij een vlieg wil pletten. Ze schreef het in 1850 – ruim dertig jaar geleden. Het mens werd duidelijk niet geboren voor de literatuur. Zij profiteert van de belangstelling voor de geestenwereld, de rage die overwaaide uit Amerika.
Moritz legt de bundel bij de boeken die hij nog op alfabet moet tussenvoegen. Zoals slechte mensen evengoed begraven worden, geeft hij de mindere boeken toch een eigen plekje. Verder leiden ze een slapend bestaan. Rechtop, dat wel.
Vanavond zal Moritz zijn debuut maken als geestenziener en de eerste seance moet inslaan als een bom. Op zijn minst bij één man.
Er komt er een einde aan zijn rondreizend bestaan als illusionist, na tientallen succesvolle jaren. Als de grote ‘Moritz Morandi’ verbijsterde hij het publiek, gebruikmakend van zijn kennis van elektriciteit en optische effecten. Vanaf nu treedt Moritz alleen nog thuis op – samen met een paar imaginaire geesten.
Zijn landgoed, gelegen op een helling aan de Maas, vormt het perfecte decor voor een bovennatuurlijk schouwspel. De oprijlaan kronkelt omhoog door een donker park met oude eiken. Een stenen poort geeft toegang tot de binnenplaats en daar zien zijn gasten de hoge serre en het riante uitzicht over de rivier. Het mergelstenen landhuis lijkt op een sprookjeskasteel door de uivormige toren.
Moritz trekt aan zijn pijp en kijkt door het raam naar de bronzen Hercules zonnewijzer. De open wereldbol – met een pijl als de aardas – is een zinloos ornament op een grijze dag als vandaag. Hij verkneukelt zich over de rol van de pijl later op de avond.
Moritz heeft zijn dienstmaagd op het hart gedrukt dat alle genodigden een tijdje moeten wachten in de bibliotheek. De rijen boeken ondersteunen zijn wetenschappelijk gezag. Alleen storm en bliksem heeft Moritz niet in de hand. Misschien is God met hem: de samenpakkende wolken voorspellen een onweersbui. Als het maar droog blijft tot ze er zijn – een doorweekte bontstola stinkt zo.
Hij gaat naar de aangrenzende salon, voorheen de ontvangstkamer voor soirees. Voortaan vinden hier de seances plaats. Vanuit zijn fauteuil bewondert Moritz het fonkelnieuwe pronkstuk dat in de namiddag werd bezorgd. Een staande klok van warm mahoniehout, met acht imponerende klankstaven. De rijkversierde wijzerplaat toont de hemellichamen.
Het is vijf voor zeven en geduldig wacht Moritz tot de grote wijzer boven staat. Volgens de klokkenmaker kan het even duren eer hij – door de muziek heen – het slaan van de uren herkent.
Hardop telt Moritz mee. Vierentwintig. Het kleurige plaatje achter de wijzers begint te draaien. De zon aan een blauwe hemel maakt plaats voor een sterrennacht met een halve maan.
Moritz bijt op de steel van zijn pijp en perst de rook door zijn neusgaten. Het is nog lang geen middernacht. Het uurwerk is niet goed afgesteld. Om zijn gasten niet van de wijs te brengen kan hij de klok maar beter stilzetten. Wacht eens… Moritz zet beide wijzers op twaalf uur. Zo heeft hij er straks nog wat aan.
Een huivering trekt over zijn rug. Hoe omstandig de huisknecht het haardvuur ook te lijf gaat, een gelijkmatige temperatuur is blijkbaar te veel gevraagd. Als Moritz niet zo’n hekel had aan stof en werklieden zou hij die Duitse uitvinding in huis halen: radiatoren met heet water. Aan zijn welstand ligt het niet.
De deurbel klingelt en achter een gordijn gluurt Moritz naar buiten. Het is te vroeg voor zijn gasten om hun opwachting te maken. Uit het rijtuig is één man gestapt, Edmond Delaporte. Uitgerekend hij.
In de betere kringen is Edmond een geliefde gast sinds hij werd toegelaten tot het Aesthetisch Genootschap. De blonde haardos van zijn jeugdvriend kent Moritz niet anders dan warrig. Nu heeft hij lange grijze lokken aan de slapen. Een ware bohemien.
Zijn voortijdige aankomst schikt Moritz niet. Als hij Edmond nu al ontvangt, kan hij de generale repetitie met zijn vrouw wel vergeten. Rosalie is in alle staten over haar bescheiden rol in de seance. Ze mist zijn ervaring met het publiek.
Moritz houdt zichzelf voor dat de jaren van nauwgezette schema’s achter hem liggen. Improvisatie is de nieuwe kunst. Inspelen op zijn gasten. Hij besluit de laatste doorloop met Rosalie over te slaan en laat Delaporte ontbieden in de bibliotheek.
–
‘Jij komt zeker je excuses aanbieden,’ zegt Moritz. Hij verspilt geen tijd aan plichtplegingen. Ze kennen elkaar door en door. Het vuur van een nieuw gesprek wordt opgerakeld met een nagloeiend kooltje. Al is deze kwestie voor Moritz eerder een smeulende veenbrand.
‘Als iemand zich moet verontschuldigen ben jij het,’ zegt Edmond. Zijn tin-grijze ogen staan op donker. De kleur schakeert van dof grijs tot zilver, afhankelijk van de lichtinval.
‘Ik kom alleen zeggen dat ik bedank voor de uitnodiging en dan ga ik weer,’ zegt Edmond. ‘Het strookt niet met je gekonkel. Klopt het dat jij je invloed hebt aangewend bij De Gids om mij te dwarsbomen?’
Moritz kan zichzelf wel voor het hoofd slaan. Hoe onnozel om te denken dat Edmond blind in de val zou lopen. Alsof ze niet aan elkaar gewaagd zijn. Het mentale schaakbord wordt constant bijgewerkt met nieuwe zetten.
Als Edmond zou vertrekken valt de hele avond in duigen. Moritz moet hoog spel spelen. Valse vleierij voelt zijn vriend feilloos aan. Hij pareert met ketsend staal. ‘Klopt het dat jij mij een charlatan hebt genoemd? Ten overstaan van de beau-monde?’
Edmond lacht smalend. ‘Genoeg te bespreken, dunkt me. Schenk eens wat in. Dat smeert de keel.’
Moritz reikt naar het schellekoord en bedenkt dat zijn personeel de laatste hand legt aan het geestenspel. Hij trekt de stop van een kristallen karaf en ruikt eraan. Cognac. Prima, hij kan wel wat warmte gebruiken in zijn lijf. De rillingen gaan maar niet weg.
Terwijl Moritz een ruime hoeveelheid inschenkt praat Edmond verder. ‘Eens kijken, daar hebben we het vaker over gehad. Ik geloof dat we het eens zijn. Jij grossiert in zinsbegoochelingen als volksvermaak. Wie de mensen een rad voor de ogen draait is een bedrieger. Hoe beter het bedrog, hoe harder het applaus. Dus eigenlijk maak ik je een compliment.’
Moritz neemt een gulzige slok. De alcohol brandt in zijn keel, gehemelte en neus. Met geknepen stem zegt hij: ‘We kunnen niet allemaal de heilige kunst aanbidden. Daar zijn we het ook over eens.’
Moritz heeft schoon genoeg van de meedogenloze eerlijkheid tussen hen beide. Zolang het binnenskamers bleef kon hij ermee leven. De openlijke aantasting van zijn goede naam kan Moritz niet verkroppen.
Om de argwaan van Edmond in te dammen – hij moet de voorstelling bijwonen – is een toenadering op zijn plaats. Moritz gaat over op een verzoenende toon. ‘Een bijzonder talent, die jonge Belg, Rimbaud was het toch? Maar niet bepaald een allemansvriend. Zijn gedichten grenzen aan het onbetamelijke. De ontregeling van de zintuigen... En jij ziet hem als de nieuwe messias. De heilsweg naar de waarheid, voor elke kunstenaar! Toe maar. In welke staat was je toen je het opschreef?’
Edmond houdt zijn lege glas omhoog en wijst ermee naar de karaf. ‘Voortreffelijk spul. Misschien blijf ik toch maar.’ Hij lacht, in zijn ogen ziet Moritz een zilveren vonk – de reiziger is thuis. ‘Dus je hebt mijn artikel gelezen,’ gaat Edmond verder. ‘Welke leugens heb je verteld om de publicatie tegen te houden?’
Moritz tuurt door het raam naar de zonnewijzer. De schemering valt. Hij heeft geen tijd om te babbelen over de geheimen van de kunst. Spijtig, hun drank overgoten gesprekken zijn vaak zeer bevlogen. Als hij dat maar niet gaat missen. Hij vult het glas van Edmond, haast tot de rand, en neemt zelf niets.
Edmond leeft voor de kunst. Moritz ziet alleen zijn armoede en de drankzucht. Ook dat heeft een wig gedreven in hun vriendschap.
Edmond woont in een krot, een broeinest voor schimmels en ziektekiemen. Tijdens zijn laatste bezoek zag Moritz een rat wegglippen achter het fornuis. Het aangeboden glas liet hij staan omdat het troebel zag van het vuil. Het moet ruim een jaar geleden zijn. Eigenlijk kon hij Edmond toen al niet meer luchten of zien.
‘Waarde vriend, er komen gasten die mijn aandacht vragen. Ik verzeker je… ik heb je in bescherming genomen tegen jezelf. Met jouw gesteldheid is het beter om je innerlijke leven zoveel mogelijk voor jezelf te houden. Genoeg nu! Ik waardeer het als je blijft, omwille van onze vriendschap. Drink op je gemak je glas leeg. De anderen komen zo.’
Edmond reageert gelaten. ‘Soit, laat ik dan maar degene zijn met het grootste hart. Ik vraag je vergeving. En ik zal aanschuiven in jouw theater van de schijn. Maar doe me één plezier…’ Even zoekt hij naar de juiste woorden en zijn hals kleurt rood. ‘Je weet wie er is overleden, nog niet zolang geleden. Laat die persoon alsjeblieft buiten je spelletjes. Ik ken je. Doe het niet.’
–
In het midden van de salon staat een grote ronde tafel. Achter Moritz en Rosalie brandt een gaslamp op een laag pitje en zes gasten maken de kring compleet. In het halfduister kijken ze elkaar verwachtingsvol aan, quasi griezelend. Eugène Regout geniet het meeste aanzien – zijn recommandatie is goud waard.
Moritz Morandi heeft een reputatie hoog te houden. Om op zeker te spelen zet hij een aantal theatereffecten in. Rosalie zit niet toevallig al aan tafel vóór de anderen binnenkomen: haar rechterbeen is met leren gespen vastgesnoerd aan een hendel. Daarmee bedient zij het mechaniek onder de zonnewijzer die – ogenschijnlijk – vrij in de lucht zweeft boven de tafel. Het is een replica van de zonnewijzer op de binnenplaats, van brons geverfd hout en met een aanzienlijke pijl.
In het zwakke licht is het dragend onderstel onzichtbaar; een krans van spiegeltjes reflecteert enkel het zwarte tafeldoek. Onder de tafel zit een constructie van hefbomen, tandwielen, kettingen en gewichten. Daarmee kan Rosalie de zonnewijzer laten draaien. Zowel horizontaal als verticaal. Geheel geluidloos.
Moritz houdt zijn ranke vingers aan de slapen en verzamelt zijn magische krachten. Met gesloten ogen, net als in het theater. De tijd gebruikt hij om zijn spookverhaal aan te passen. Het was een goede beslissing om Edwin te ontvangen. Met de informatie die hij prijsgaf – zonder het in de gaten te hebben – kan Moritz zijn theaterstukje nog meer op de spits drijven.
Moritz opent zijn ogen. Hij probeert zijn publiek te laten verdwijnen in een waas. Hier zitten ze wel erg dichtbij. Madame Volsberghe weigert hardnekkig om wazig te worden. Hoog opgestoken haar en een uitgezakte kin. Om de haverklap tilt ze haar gouden lorgnet boven de bejaarde neus en veinst een scherpe blik.
‘Vanavond bent u getuige van de oproeping van een geest op de wetenschappelijke manier,’ galmt Moritz. Met zijn theaterstem brengt hij dronkenlappen en kleuters tot zwijgen.
‘Mijn gave is uniek. Ik maak gebruik van magnetisme! Met die kracht verleid ik een wakende dode en maak een connectie. Vergeet niet dat de ziel na het overlijden dolende is. Voor geesten staat de tijd stil!’
Indringend staart Moritz naar de plek in het donker waar de nieuwe klok staat. Voor de huisknecht – in het gelid ernaast – is dit het afgesproken teken om de in allerijl van zolder gehaalde magnesiumlamp te ontsteken. Het duurt even, een tel te lang, en dan belicht een grote vlam de wijzerplaat, én het geschrokken gezicht van de bediende. Een enorme rookwolk belemmert het zicht en het donker sluit zich weer. Beleefd gekuch aan tafel.
‘Wetten uit de fysica leveren het bewijs dat er in deze kamer een onzichtbare entiteit aanwezig is. Nu, op dit moment!’
Moritz knikt naar de zonnewijzer. Gelukkig komt Rosalie meteen in actie. Met haar been zet zij het raderwerk in gang dat zorgt voor de horizontale wenteling. Binnensmonds geven enkele gasten uiting aan hun ontzag.
‘De pijl wijst naar de hemel. Nu zal ik de geest vragen de punt naar de aarde te richten. Dan wordt ons duidelijk wie hij kent aan deze tafel.’
Per ongeluk verklapt Moritz nu al dat de overledene van het mannelijke geslacht is. Onschuldig kijkt hij naar het plafond.
‘Wees ons welgezind en vertel iets over uw leven.’
Moritz antwoordt met zijn bovenaardse stem: ‘Glanzend zilver droomde op donk’re aarde.’
Het is een versregel uit een gedicht van Jacques Perk. Het zilver verwijst naar de ogen van Edmond. Moritz aarzelt, het kan nog alle kanten uit.
Toen ze nog op goede voet stonden had Edwin hem op een dag voorgesteld aan Thadeus, een veelbelovende dichter. Amper zeventien. Met een brutaal lachje probeerde de jongen zijn broze aard te overstemmen. Thadeus mocht niet ouder worden dan negentien. Hij zit in de voorstelling. Dat valt niet meer te veranderen.
Maar het is niet per se nodig om Edwin nog meer in verlegenheid te brengen. Jammer dan! De blos in zijn hals heeft hem verraden. Een aanklacht wegens laster hoeft Moritz niet te vrezen. De meeste aanwezigen zullen de toespelingen niet eens begrijpen. Edwin wel. Moritz gaat verder.
‘Toen is de blonde muze mij verschenen.’
Moritz schakelt over op zijn normale stem: ‘U spreekt in verzen, dus u was dichter. Ik bespeur een bezwaard gemoed. Wilt u ons iets zeggen over uw verscheiden?’
‘Een gebroken hart is de kwaal waar ik aan leed. Gescheiden zwerven, zwervend de liefde zingen.’
Moritz vindt het nog te raadselachtig. Ter plekke verzint hij een nieuwe versregel.
‘Mijn zondig leven kon ik niet meer verdragen.’
Bijna vergeet Moritz van toonhoogte te wisselen en zijn normale stem slaat over. ‘Ach, hoe deerniswekkend. U bent voortijdig uit het leven gestapt.’
Gepaste stilte.
‘Iemand heeft u iets aangedaan. De onmogelijke liefde. Toon ons wie gij kent aan deze tafel!’
Ineens volgen de gebeurtenissen elkaar razendsnel op. Moritz steekt zijn rechterarm in de lucht. Met een triomfantelijke zwaai dirigeert hij de aandacht van zijn gasten naar de raamkant met zicht op de serre. Daar wacht zijn dienstmaagd op dit teken. Zij steekt een lamp aan en geeft een duw tegen de manshoge lappenpop. Het klapstuk van de avond. Achter de beslagen ramen bungelt het silhouet van een jongeman met een strop om de nek, het hoofd geknakt.
Op dit moment moet Rosalie met de pijl van de zonnewijzer Edmond Delaporte aanwijzen. Het tongpuntje in haar mondhoek verraadt dat ze – tastend met haar been – zoekt naar de verticale aandrijving.
Verscholen in het donker kwijt de huisknecht zich van zijn volgende taak. Hij bevrijdt een groot aantal vleermuizen uit hun kooi. Fladderend scheren de diertjes door de kamer. Tot zijn grote ontsteltenis ziet Moritz iets wat hij niet heeft voorbereid: een sliert bewegend licht. Even later klapwieken zwarte vleugels in het haar van madame Volsberghe. Een andere vleermuis keilt tegen de punt van de pijl en blijft gespietst hangen.
Onder de tafel hoort Moritz bokkend metaal, een harde tik en het zoeven van een losschietende springveer. Rosalie slaakt een ijselijke gil.
In de stilte na de consternatie begint de staande klok te spelen. Tinkelende noten als beginnende regen in een vijver. Moritz wordt licht in zijn hoofd. Een herinnering verdringt zijn omgeving.
Hij is twaalf. Op zijn gezicht voelt hij de warmte van de zon. Naast hem ligt Edmond in het gras, een lange spriet tussen de lippen. Ze rusten even uit van hun klimpartij op de Duivelsgrot – vanuit de vallei leken de holen echt op monsterogen.
Al snel springen ze weer rond. Met hun armen in een polsgreep leunen ze beurtelings over de mergelwand, zo ver als maar kan. Ze zien hangende planten die groeien op steen, van niets dan aanwaaiende regen. Een valk zweeft boven het koren en spiedt naar prooi. Ze zijn verrukt en opgetogen, zonder zich ook maar een moment af te vragen waarom.
Buiten klinkt een harde donderslag en het onweer breekt los. Moritz wrijft in zijn ogen, hij ziet de chaos om hem heen.
Het gezicht van Rosalie is krijtwit. Ze kan elk moment flauwvallen. Onder de tafel glibbert zijn lakschoen in haar bloed.
Het hoofd van madame Volsberghe rust op de tafel, haar dubbele kin hangt scheef. De glazen van het lorgnet drijven als vetogen op de gele soep van haar braaksel.
Tussen de afhangende vleugels van de doorboorde vleermuis bengelen ingewanden als rode pareltjes op de vacht. Het bekje opengesperd. De gepunte oren doof.
Moritz vangt een zweem op van een parfum dat hem bekend voorkomt. Zoetig, met patchoeli. Het schiet hem te binnen waar hij dit eerder heeft geroken. Dezelfde geur hing in de bedompte kamer toen hij kennismaakte met Thadeus. Een broeierige lucht van hasjiesj, absint, zweet en patchoeli. Even meent hij de brutale lach van Thadeus te horen.
Moritz denkt aan de zwoel riekende dames en het nachtelijk vertier, ver van huis. Voor hem is het gemakkelijk… een bordeel in elke stad. Thadeus moest zijn leven leiden in het verborgene. Zijn echte naam ruilde hij in voor een schuilnaam: Thadeus is Grieks voor dapper hart.
Na het debacle van deze avond hoeft Moritz zich niet meer druk te maken over zijn goede naam. Hij kan vrijelijk op bezoek gaan bij Edmond.
Als Moritz merkt dat hij zich daarop verheugt, lijkt het alsof iemand een open raam sluit en de kilte verdwijnt.