Amentia maakt het waar

‘Waarom wil je eigenlijk dood?’  

Deze allesbepalende vraag stelt Martin aan zijn vader Henry. Hij vraagt het haast tussen neus en lippen door – en rijkelijk laat. De brave ziel van 84 ligt al op bed, zoals de meeste mensen die thuis sterven. Twee kussens in de rug om niet naar het plafond te hoeven staren. Achter zijn ouderwetse brilletje de vriendelijke blik, onverslijtbaar. Los van de stramme ledematen, een kwaal van veel mensen op die leeftijd, mankeert hem niets.  

Martin is met zijn aandacht bij het thuispakket voor euthanasie. Zijn ogen zijn gefixeerd op een blinkend aluminium doosje. Tussen zijn vingers houdt hij de laatste ampul (met de rode vloeistof) en behoedzaam drukt hij het contactpunt in het gaatje (met het rode ringetje). Nog eens voelen: het zit vast. Nu staan rood, blauw en geel netjes op een rij.  

Hoera! denkt Martin. Zijn zenuwen spelen hem parten. Wat een infantiel doosje. Uiteraard moet het idiot-proof zijn, maar je kunt de lat ook te laag leggen. Het lijkt wel een kleurenprinter voor de allerkleinsten. Kijk uit! Met de verkeerde aansluiting krijg je vieze kleuren.  

Martin weet dat het gevaar niet schuilt in printerinkt. Ook niet in dodelijk gif. Amentia werkt met lekkere stofjes om het brein te stimuleren. Een nieuw derivaat van opium. En verschillende neurotransmitters, zoals adrenaline en dopamine. De laatste minuten van je leven breng je wakker en gelukkig door. Wat uiteindelijk zorgt voor de hartstilstand hangt af van de individuele doodswens. Daarom is het juiste mengsel zo belangrijk. Het eigen brein zet het lichaam stil.  

‘Breng me een kopje thee,’ zegt Henry. Hij kijkt uit het raam naar de hoge populieren op de rivierdijk. Daarachter de wolken boven de IJssel, grijs van de vastgehouden regen.  

Nooit meer een wandeling maken door het Gelderse landschap. Nooit meer genieten van het Hollandse licht dat zoveel schilders aantrok. Henry kan er niet om treuren. Veel verschil met het Engelse licht zag hij toch nooit. En zijn ommetjes werden met de dag korter. Het uitzicht in de voortuin kent hij ondertussen wel. 

Henry werd in Nederland geboren als Hendrik. Jong en verliefd volgde hij de Engelse Ashley naar Cornwall. De upper class had genoeg antieke klokken en horloges die hij kon repareren. Bijna had hun huwelijk de gouden mijlpaal gehaald; Ashley overleed een paar weken daarvoor.  

Henry keerde terug naar zijn geboortegrond om er te sterven, zoals een oude olifant dat doet. Toen hij de oversteek maakte wist hij nog niet dat de bewuste dag al zo snel zou komen. En nog wel op bestelling. Henry had ook nooit gedacht dat hij in de wieg was gelegd voor een gewillig proefkonijn. 

‘Zal ik dit doen?’ vraagt Martin terwijl hij de infuusnaald laat zien aan het eind van een meterslange oranje slang. ‘Of zal ik eerst de elektroden plakken?’ Hij tilt het nestje ronde pleisters in de lucht dat vastzit aan een rekbaar krulsnoer. In het paars! De idiote kleuren beginnen hem te ergeren. Werkt er een clown op de designafdeling?  

De elektroden komen als een lauwerkrans op Henry’s hoofd, van slaap tot slaap. De meegeleverde tondeuse heeft Martin niet nodig, zijn vader is bijna kaal. Volgens de handleiding komt de verbinding met Amentia vanzelf tot stand als hij de stekker in het stopcontact steekt – dat was wel eens anders met het internet. Dan alleen nog op de startknop drukken. Godzijdank is die gewoon zwart. 

‘Weet je zeker dat het goed komt?’ vraagt Henry. ‘Maak een kopje thee. Met thee komt alles goed. We babbelen nog wat.’  

In de keuken schenkt Martin heet water in de theepot en sluit het deksel. Ook al maak je thee voor één persoon: altijd in de pot laten trekken! Het is zo’n beetje de belangrijkste levensles waarmee zijn ouders hem de wereld instuurden. De spannende dag toen hun driepersoons gezinnetje overstapte van losse thee op builtjes, zal Martin altijd bijblijven. 

Een ander merk dan Twinings Ceylon Tea komt niet in huis. Die thee is over de hele wereld te krijgen, zelfs in een uithoek als de Veluwe, en toch neemt Martin regelmatig een nieuwe voorraad mee uit Londen. Zijn vader toont zijn dankbaarheid met steeds dezelfde flauwe grap. Even nippen. De guitige blik. Een tel wachten… ‘Engelse thee smaakt toch beter.’ 

Martin werd geboren in Engeland. Voor hem is de wereld één grote speeltuin. Op zijn achttiende zei hij vaarwel tegen het dichtbijgelegen Exeter College, trotseerde het verdriet van zijn ouders en vertrok naar Duitsland. Na zijn studie informatica kreeg hij een baan bij Global Solutions Unlimited, toen nog een klein bedrijf in München.  

Al meer dan dertig jaar reist Martin naar alle windstreken; zijn werkgever is nu een wereldwijd concern. De jongste tak ontwikkelde Amentia. Uw vriend en helper bij de zelfgekozen dood.  

In het keukenkastje kijkt Martin naar de opgestapelde doosjes thee. Keurig in het cellofaan. De voedselbank zal er blij mee zijn. Voor zichzelf maakt hij een sterke kop oploskoffie. 

‘Amentia is nog niet zo lang op de markt, pa… dat weet je. Dus ik kan je geen garanties geven. Het is jouw keuze. Je kunt het evengoed alleen doen. We kunnen er ook nu mee stoppen.’  

‘Ik heb geen twijfels,’ zegt Henry. Zijn zoon wendt zijn blik af en zoekt iets op de vloer.  

‘Nu je er toch bent,’ vervolgt Henry opgewekt, ‘leg nog eens uit waarom het verhaal van Blauwe Gerrit zo belangrijk is. Wat heeft die computer daar nu aan?’ 

‘Het leven, de hele wereld draait om verhalen,’ zegt Martin. ‘Amentia is een zelflerend en interactief programma. Alles werkt op elkaar in. Ook de input vooraf. Dus ook Blauwe Gerrit.’ 

Samen hebben ze de intakelijst ingevuld: familie, wonen, werk, vrijetijdsbesteding. Het meeste ging snel. Henry spartelde tegen toen Martin het verhaal van Blauwe Gerrit bij de rubriek ‘bijzonderheden’ invulde. Een rubriek ‘eigenaardigheden’ was beter geweest. 

Blauwe Gerrit begon ooit als een raadselachtige verwensing die Ashley naar het hoofd geslingerd kreeg na een woordenwisseling met Henry. ‘Jij bent mijn Blauwe Gerrit,’ zei Henry. Dat hij Nederlands sprak was al bijzonder. Nog vreemder was zijn toon, berustend en tegelijk een beetje onheilspellend.  

Pas na lang soebatten kregen ze de gevraagde uitleg. Ashley stond erop dat de jonge Martin het ook mocht horen.  

Blauwe Gerrit is een streeklegende over een plaaggeest die rondwaart op de Veluwe. Sommige mensen zagen een blauw schijnsel of een wazig blauw licht, andere een aapachtig wezen. Blauwe Gerrit springt ineens op je rug en maakt zich zwaarder en zwaarder. Totdat je geen stap meer kunt verzetten. Zo plotseling als hij opduikt, verdwijnt hij ook weer. 

Gaandeweg maakte Henry er een soort running gag van, een grap die terugkomt in allerlei varianten. De gebrekkige uitspraak van het Nederlands vond hij om te gieren wanneer Ashley van zich af beet met: ‘I’m not your Blauwe Gerrit.’ 

 Als kind zag Martin al dat zijn moeder het allesbehalve grappig vond. Er konden maanden tussen zitten, en soms een paar dagen, maar op gezette tijden herhaalde Henry zijn riedeltje. Jij bent mijn Blauwe Gerrit.  

Mogelijk zag Henry het als een parodie op de kerkelijke rituelen. Zoals het monotone gemompel van ‘lichaam van Christus’ bij het uitdelen van de hostie. Ashley was diepgelovig. De zondagsmis sloeg ze alleen over als ze ziek in bed lag. Henry had een bloedhekel aan religie. 

Het werd steeds irritanter omdat Henry zich uitputte in variaties. Soms sprak hij het zinnetje overdreven lief uit, waardoor het juist extra hatelijk klonk. Op zangerige toon werd het een dreinend en plagerig kinderdeuntje. Gefluisterd, of tussen zijn tanden door, leek het een magische bezwering of een vervloeking. Naarmate de jaren vorderden reageerde Ashley er minder en minder op. Totdat het een stille ergernis werd.  

Toch bleven ze bij elkaar, meer dan vijftig jaar. 

‘Iets wat je zo vaak zegt, moet wel belangrijk voor je zijn,’ zegt Martin. Het ligt op zijn tong om te vragen of ze samen gelukkig waren. Maar dat soort openhartigheid zit niet in de familie. Zijn vader is een nuchtere Hollander; zijn moeder een echte Engelse die het bewaren van afstand ziet als een vorm van beschaving. Waren zijn ouders van adel, dan zou in het wapenschild staan: sommige dingen zijn privé. 

Van de Duitsers heeft Martin geleerd dat je niet overal zolang bij stil moet blijven staan. Hij reikt naar de elektroden. Als hij ziet dat zijn vader nog iets wil zeggen, gaat zijn hand in één beweging naar de koffie.  

‘Nou ja, het parachutespringen staat ook op de lijst,’ zegt Henry. ‘Daar heb ik toch mooi mijn zin in gekregen.’   

De andere heikele kwestie, denkt Martin. Hopelijk gaat hij niet de hele intakelijst overdoen.  

Het parachutespringen was ook een twistpunt. Martin begreep niet waarom het bij ‘vrijetijdsbesteding’ moest komen. Henry was in zijn hele leven niet sportief of avontuurlijk. Het liefste zat hij in zijn werkplaats in het tuinhuis. Met één oog spiedend door de loep kon hij zich verliezen in een miniatuurwereld. Als Henry het weer eens laat maakte, zei Ashley: ‘Hij is vast en zeker zijn rozenkrans aan het bidden. Zonder god of gebod.’  

Henry praat verder, tegen niemand in het bijzonder: ‘Ik ben voor nop in de buurt van vliegveld Teuge gaan wonen.’ Hij voelt zich beter – kalmer – als hij zijn aandacht niet zozeer op zijn zoon richt. Zeker, het is fijn dat Martin er is. Hij bedoelt het altijd goed. Maar luisteren is nooit zijn sterkste kant geweest. Misschien heeft die Amentia betere oren.  

Hardop mijmert Henry verder: ‘Te oud, vonden ze. Ook niet met z’n twee. Ik zou gegarandeerd mijn botten breken. Daar is de deur, meneer.’ 

Bij Martin valt het kwartje: zijn vader had zelf nog eens willen parachutespringen. Een rubriek ‘wensdromen’ ontbreekt op de lijst, daarom pikte hij het zeker niet eerder op. En hij maar uitleggen dat langs de kant staan kijken naar dalende valschermen geen hobby is. Net zoals vliegtuigspotten geen hobby is. Alleen verknoeide tijd.   

Martin kijkt op zijn horloge. Hij kan niets bedenken wat hij nog zou kunnen zeggen om zijn vader gerust te stellen. Als marketingman raakt hij steeds verder achterop bij de jonge techneuten, iets wat hij natuurlijk nooit zal toegeven. Misschien kan hij – onder het aanbrengen van de elektroden – nog eens de emotionele kant belichten. Daar is hij dan weer goed in, het verkopen van het spul. 

Martin plakt de eerste elektrode op de doorschijnende hoofdhuid van zijn vader. Met zijn mond vlak bij het oor zegt hij zacht: ‘Amentia analyseert continu wat er gebeurt in je hoofd.’  

Zo dicht bij hem is Martin sinds zijn kinderjaren niet meer geweest. De rollen zijn omgedraaid: het kind is er voor de vader. Hij wil de kale bol een aai geven, maar doet het niet. Hij gaat verder met plakken.   

‘Amentia kijkt als het ware met je mee. Er wordt direct bijgestuurd als het niet goed gaat.’  

Martin laat ruime pauzes vallen. Ongemerkt komt hij in het ritme van één zin per elektrode.  

‘Alles wat je ziet en voelt is levensecht. Het verhaal is geënt op jouw leven. Voor jou is het waargebeurd. Je laatste ervaring is de beste van je hele leven. Zodat je in vrede kunt gaan. Met een voldaan gevoel.’ 

Henry hoort het gelaten aan. Hij wordt er niet veel wijzer van. Het is wel goed zo langzamerhand.  

Martin brengt het infuus in. De verpleegkundige instructie kent hij van buiten, daar wil je geen fouten mee maken. Het hoeft niet steriel want de patiënt komt toch te overlijden. Over die tekst moet hij nog een hartig woordje wisselen binnen het bedrijf. De medische tape drukt hij stevig aan.  

Het bonte speelgoedkastje zet Martin binnen handbereik van zijn vader. Hij steekt de stekker in het stopcontact en het witte streepje licht op: er is contact met Amentia. Nu is er niets meer wat hij nog kan doen.  

Wat er ook gebeurt, denkt Martin, zo tergend langzaam als het overlijden van ma zal het in elk geval niet gaan.  

Ashley liet zich versterven door steeds kleinere porties te eten. Van halve borden naar muizenhapjes. Meer dan vier maanden zat Henry aan haar bed. Martin kwam elk weekend, en door de week als zijn werk het toeliet. Toen hij hoorde dat zijn moeder geen vloeistof meer binnenhield, bleef hij tot het eind. Het duurde nog een aantal lange dagen.  

Martin gunt zijn vader wat Amentia belooft: een humaan en vreugdevol levenseinde. Precies dat. 

‘Pa, als je er klaar voor bent, druk je op die zwarte knop. Ik kan dat niet voor je doen. Ze scannen de vingerafdruk.’  

Voor het eerst klinkt de stem van Martin onvast. 

Henry neemt een slokje thee. De guitige blik. Een tel wachten… Dan drukt hij op de knop. 

‘Wacht,’ zegt Martin, ‘je hebt nog niet gezegd waarom je...’  

Henry hoort het al niet meer. Zijn ogen zijn dichtgevallen, hij is afgesloten van de wereld.  

‘En hoe de thee smaakt,’ zegt Martin stilletjes voor zich uit.  

*

Henry’s voeten verliezen het contact met de vaste bodem. Achter hem trekt een reusachtige hand het vliegtuig omhoog. Een razende wind bolt zijn wangen. Met moeite brengt Henry zijn lippen op elkaar. Hij moet zo snel mogelijk door de neus ademen. Het zicht is perfect. De beschermbril over zijn eigen bril laat dunne straaltjes koude lucht binnen om niet te beslaan. 

Midden in zijn hoofd klinkt een stem: ‘Diep inademen! Je moet de adrenaline voelen tot in je tenen.’  

Via zijn valhelm staat Henry in contact met een instructeur die hem angstvallig in de gaten houdt. Op zijn leeftijd is dat ook wel nodig. Hij heeft alle aanwijzingen driedubbel in zijn oren geknoopt maar in het echt komt het erop aan. Armen en benen wijd. Continu blijven balanceren. Het zware pakket kan hem doen omslaan en dan verliest hij kostbare tijd. 

De vrije val duurt hoogstens zestig seconden. Met een stokkende adem loopt hij het risico dat er te weinig zuurstof naar zijn hersens gaat. Dan mist hij de film. Maar als hij het goed doet – de instructeur had dat mooi gezegd – dan wordt de tijd een ijsblokje en geniet hij van elk bevroren moment.  

Imponerend hoe de aarde langzaam op hem afkomt, onverstoorbaar. Henry tilt zijn hoofd een beetje en kijkt naar de horizon. De zon staat laag achter de wolken, bleek en versluierd. Met zijn blik op de ronding van de wereldbol lijkt het of hij helemaal niet valt.  

‘Zorg dat je horizontaal blijft,’ zegt de stem in zijn hoofd. Henry kijkt weer omlaag. Glooiende lijnen van velden en bossen, de slingerende rivier. De wegen en huizen trekken rechte strepen, maar van zo hoog zijn ze eigenlijk toch maar lukraak en kriskras op de aarde neergezet. Alles wordt nu wel snel groter.  

De lucht in zijn longen is puur en zuiver. Zijn bloed stroomt en Henry voelt het leven in elke vezel van zijn lijf. Het klopt dus van die zuurstof en adrenaline. Voor even dan. Zolang het duurt.  

Het laat hem denken aan het gele kanariepietje. Op die dag is het begonnen, beseft hij ineens. 

In de weken dat Ashley bedlegerig was had ze om een zangvogeltje gevraagd. Zo hoorde ze nog wat leven in huis als Henry boodschappen ging doen. Na haar dood moest hij voor de kanarie zorgen.  

Door een aanhoudende hittegolf was het binnen verstikkend warm. Vroeg in de ochtend zette Henry de kooi in de tuin om het beestje wat frisse lucht te geven. Kon hij het helpen – met die hitte – dat hij op de bank weer ingedommeld was. Ergens in de verte hoorde hij wel amechtige piepjes, maar het had net zo goed een droom kunnen zijn. Hij was moe en bleef liggen. Toen hij eindelijk ging kijken stond de kooi in de blakende zon. Op de bodem lag een frommeltje veren met stijve pootjes. Het open snaveltje beschuldigde hem geluidloos.   

Vanaf die dag ging het bergafwaarts. Een uiterst flauwe helling, nauwelijks merkbaar. Alle dagen waren eender. De bezoekjes van zijn zoon werden lichtpuntjes in een verder rimpelloos bestaan. Zoetjesaan werd zijn leven slomer, elke dag een tikje trager dan de dag ervoor. Totdat Henry het onder ogen durfde te zien: hij liep niet meer synchroon met de tijd. En hij zou steeds meer gaan achterlopen. 

Nu pas, hoog in de lucht, begrijpt Henry zijn geplaag met Blauwe Gerrit in zijn volle omvang. Onbewust moet hij het wel altijd al hebben aangevoeld. Een uurwerk blijft regelmatig lopen door een mechanisme dat in gelijke mate zorgt voor snelheid en vertraging – het perfecte samenspel. Ashley hield hem in balans. Zonder haar valt hij stil. 

Was hij maar niet zolang doorgegaan met zijn plagerij. Als hij ergens spijt van heeft… 

‘Heel goed,’ zegt de instructeur. ‘Spijt hebben is goed.’ 

Uit Engeland wegvluchten naar Nederland loste zijn probleem niet op. De eenzaamheid nam hij mee in een koffer. Op een dag stond zijn besluit vast. Hij wilde het stilvallen niet lijdzaam afwachten. Zoals Ashley had gedaan.  

Henry denkt aan haar laatste levensdagen.  

‘Wil je thee?’ vraagt hij.   

‘Ja, graag,’ zegt Ashley.   

Henry houdt het kopje schuin aan haar mond. Ashley doet alsof ze drinkt. Het vocht, niet meer dan een druppel, verdeelt zich over haar gesloten lippen. Haar hoofd schudt nee en ze trekt een vies gezicht.  

‘Je zei dat je iets wilde drinken.’  

‘Dat doe ik toch.’  

‘Smaakt het niet?’  

‘Niet zoet,’ zegt Ashley. Haar droge mond klinkt hol.  

‘Er zitten 5 klontjes in,’ zegt Henry.  

Nog meer suiker in de thee zou geen verschil maken. De koers is uitgezet en kan niet meer gewijzigd worden. Ashley vertelt leugentjes om bestwil. Niemand wil dood. Dat bepaalt God.  

‘Heb je mijn horloge eindelijk gerepareerd?’ vraagt Ashley. Door de morfine klinkt ze dronken.  

‘Er moet alleen een nieuwe batterij in,’ zegt Henry. ‘Het is een prul. Ik zal het vanmiddag halen.’ 

 Toen haar horloge weer liep, leefde Ashley nog twee dagen. Henry gooide het goedkope ding in de vuilnisbak met de batterij er nog in. 

‘Nog een paar seconden en je moet de parachute ontgrendelen,’ zegt de instructeur.  

Henry kan de landingsplek al zien liggen. Tastend naar de handgreep raakt hij met zijn vingers iets zachts aan. Hij kijkt omlaag en ziet een blauw schijnende hand. 

Henry schrikt niet; hij herkent meteen de hand van Ashley. Jeugdig en welgevormd. Niet de uitgemergelde hand die hij vasthield toen ze stierf, knokig en met groenblauwe aderen onder het dunne vel. Deze hand is fluïde blauw. Zonlicht in helder zeewater.  

‘Uitstekend,’ zegt de instructeur. ‘Ik zal je nog wat helpen.’  

Henry wordt overspoeld door een gevoel van zekerheid. Alles is precies zoals het moet zijn. Het spreekt vanzelf dat hij Ashley op zijn rug draagt. Jij bent mijn Blauwe Gerrit. Ze heeft haar armen stevig om zijn nek geslagen en haar benen omklemmen zijn dijen. 

Henry wil het gezicht van Ashley kunnen zien, haar in de ogen kijken. Aan haar bewegingen voelt hij dat zij hetzelfde denkt: naar elkaar toe draaien. Zoals ze dat zo vaak deden in bed. Alleen vinden ze nu geen ander houvast dan aan elkaar. 

Om de beurt verschuiven ze een klein deel van het lichaam, stukje bij beetje. Een schouder schuift wat op en de rest blijft zich vastklampen. Een hand laat even los, glijdt verderop en grijpt weer beet. 

Onvermijdelijk gaan ze tollen. De val lijkt te versnellen en ze mogen elkaar niet loslaten. Er is geen boven en beneden meer. Geen voor of achter. Al buitelend en tuimelend schiet de aarde voorbij, dan weer de hemel. 

Geen moment laten ze zich van de wijs brengen door wat er om hen heen gebeurt. Als de grip iets lijkt te verslappen bij de een, houdt de ander des te steviger vast. Met glijden en schuifelen komen ze gestaag verder, stapje voor stapje. 

Enkele meters boven de grond is het gelukt. Met hun bovenlijven tegen elkaar aangeklemd, kijken ze in elkaars ogen. Henry omhelst Ashley met een kracht alsof hij in haar wil opgaan.  

‘Ze begreep het heus wel,’ zegt de instructeur.  

Op dat moment maakt Henry zich – met een gerust hart – los van de tijd.